Page 138 - Tegendraads
P. 138
136 |
Arie Wink, voorzitter bestuur Noorderlicht
Mijn eerste kennismaking met Ton Broekhuis zal in het begin van de jaren negentig geweest zijn. Wethouder cultuur Ypke Gietema vroeg mij mee naar de USVA om een paar geëngageerde fotografen te ontmoeten. De eerste Noorderlichtmanifestaties waren geweest en we moesten ze wat wegwijs maken in overheidsland en een beetje geld organiseren als dat kon. Ik was van de gemeente, maar niet uit de cultuur, dus dat was wel een beetje raar.
Cultuur was voor mij in die jaren toneel, dans, Grand Theatre: Evert de Jager, Itzik Galili en Jan Stelma. De beeldende kunst moest zich invechten. Voor subsidie van de overheid of fondsen had je een bestuur nodig dat de boel in de gaten hield en erop toe zag dat het geld uitgegeven werd aan waarvoor het bedoeld was.
Noorderlicht wilde er wel bij horen, maar eigenlijk ook weer niet, zoals zo’n dienst Kunst & Cultuur en het Centrum voor Beeldende Kunst. Regels waren een keurslijf en ambtenaren zeurpieten.
Ypke trad af, ik bleef en werd directeur Ruimtelijke Ordening aan het Zuiderdiep. Een bobo in de ogen van Ton Broekhuis. We waren een beetje tot elkaar veroordeeld, met wederzijds respect, misschien deugde ik wel in zijn ogen.
Ton intrigeerde me, omdat hij op een volstrekt andere manier dingen najoeg. Dwars tegen de stroom in zette hij Noorderlicht op de kaart.
We hebben beiden een vergelijkbare maatschappelijke achtergrond. We komen uit een eenvoudig gezin en hadden het niet breed thuis. We woonden in een volksbuurt in een middelgrote stad. De mulo was het maximale schooladvies. Met onze afkomst moesten we altijd een stapje extra doen.
Ton gebruikte het fototoestel om een kijkje in de andere wereld te nemen. Ik voetbalde op straat en kreeg als aanvoerder van het middelbare schoolelftal de benen eronder. Ik heb me vaak de vraag gesteld wat er was gebeurd als Ton ook zou hebben gevoetbald.
NiEmAND iS GRoTER
REToRG Si DNAmEiN
DAN NooRDERlichT
ThcilREDRooN NAD